-
1 Abgang
Abgang〈m.〉1 het weg-, heengaan, vertrek2 afgang, ontlasting, lozing4 uitgang, weg naar beneden♦voorbeelden:jemandem den Abgang decken • iemands aftocht dekken〈 figuurlijk〉 sich einen glänzenden Abgang sichern, (ver)schaffen • een schitterende indruk achterlatender Abgang von der Schule • het verlaten van de school
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский